Waarom genetische testen onmisbaar zijn bij verantwoord fokken

Honden zonder stamboom hebben ook erfelijke aandoeningen – dat is een feit dat vaak over het hoofd wordt gezien. Het idee dat kruisingen of ‘bastaardjes’ gezonder zouden zijn dan rashonden is dan ook een mythe die niet onderbouwd wordt door degelijk onderzoek.

Verantwoord fokken begint bij kennis. Goede fokkers investeren in diverse bloedlijnen, laten gezondheidsonderzoeken uitvoeren en combineren ouderdieren op basis van genetische compatibiliteit. Door die aanpak verhogen ze de kans op gezonde, stabiele nakomelingen. Onverantwoord fokken daarentegen – vaak door gelegenheidfokkers of mensen zonder enige kennis van genetica – leidt tot inteelt, verborgen ziektes en structurele problemen bij pups.

Kruisingen worden soms ten onrechte als ‘vitaler’ beschouwd, maar die aanname is meestal gebaseerd op anekdotes in plaats van wetenschappelijke data. Want hoe veel honden zijn effectief onderzocht? Van welke rassen? En onder welke omstandigheden?

Bovendien blijft bij honden zonder stamboom of met onduidelijke afkomst de genetische achtergrond meestal onbekend, wat het risico op verborgen aandoeningen aanzienlijk verhoogt. Denk aan heupdysplasie, epilepsie, hartfalen, oogziekten, allergieën en erfelijke tumoren – deze kunnen bij élke hond voorkomen, raszuiver of niet.

Wat veel mensen vergeten, is dat alle honden – net als mensen – een genetische belasting dragen. Geen enkel dier is genetisch perfect. Net daarom is het belangrijk dat fokkers bewust testen uitvoeren: zo kunnen ze afwijkingen opsporen, er rekening mee houden in hun fokplan en gezondere generaties opbouwen. Testen uitsluiten of ‘niet nodig vinden’ omdat het om een kruising gaat, is roekeloos en onverantwoord.

Genetische testen zijn dus geen luxe, maar een noodzaak. Ze helpen niet alleen bij het beperken van ernstige afwijkingen, maar bieden ook de mogelijkheid om op lange termijn het ras (of het type hond) te verbeteren. Zelfs als een hond een drager is van een bepaalde afwijking, hoeft dat geen reden zijn om niet te fokken – mits met kennis van zaken en gepaste combinaties.

Door bewust te fokken, mét gezondheidstesten, dragen we bij aan een toekomst waar honden – raszuiver of niet – een langer, gezonder en gelukkiger leven kunnen leiden.

Erfelijke risico’s bij kleine rassen: beperkt, maar niet onschuldig

Bij kleine hondenrassen, zoals de Shih Tzu, zijn ernstige erfelijke afwijkingen gelukkig zeldzamer dan bij sommige grotere rassen. Dankzij hun compacte lichaamsbouw en stabielere genetische achtergrond blijven de risico’s op bijvoorbeeld heupdysplasie of zware gewrichtsproblemen beperkt. Toch betekent dit niet dat er geen gevaar schuilt. Integendeel: kleine rassen kunnen drager zijn van erfelijke aandoeningen die op het eerste gezicht niet zichtbaar zijn, maar wél generaties later tot uiting komen als er niet getest wordt.

Om dit te illustreren, bekijken we een hypothetische simulatie van een drager x drager combinatie bij een kleine hondensoort zoals de Shih Tzu voor een recessieve aandoening:

Simulatie: 100 pups uit een Drager × Drager combinatie

  • 25 pups (25%) zijn genetisch lijder (A/A) → deze pups hebben het risico om de ziekte te ontwikkelen.
  • 50 pups (50%) zijn drager (A/N) → zelf gezond, maar ze kunnen het defecte gen doorgeven aan hun nakomelingen.
  • 25 pups (25%) zijn volledig vrij (N/N) → zij dragen het gen niet en zijn genetisch “veilig” voor de aandoening.

Binnen de groep van 25 lijders zal echter niet iedereen ziekteverschijnselen ontwikkelen. Bij een penetrantie van 15% betekent dit dat ongeveer 4 van de 25 lijders daadwerkelijk klinische symptomen zullen vertonen.

Kort samengevat voor een totaal van 100 pups:

  • Ongeveer 4 pups ontwikkelen zichtbare ziekteverschijnselen. De overige 21 lijders blijven symptoomvrij maar zijn genetisch lijder.
  • 50 pups zijn drager en geven het defecte gen stilletjes door in de populatie.
  • Slechts 25 pups zijn volledig vrij van het afwijkende gen.

Deze cijfers tonen dat het directe risico op zichtbare ziekte relatief beperkt is bij lagere penetratie, maar dat het gen wél breed aanwezig blijft in de populatie. Het benadrukt het belang van zorgvuldige selectie en testen om op lange termijn het risico voor het ras te beperken.

Daarom is het bij kleine rassen minstens even belangrijk om:

  • DNA-testen te doen op bekende afwijkingen
  • Transparant te fokken met testresultaten
  • Fokplannen op te stellen in overleg met specialisten of rasverenigingen

Kortom: de risico’s mogen dan kleiner lijken, ze zijn wel degelijk aanwezig. En net door gericht te testen en correct te combineren, kan men binnen kleine rassen zoals de Shih Tzu gezonde bloedlijnen behouden zonder onnodige uitsluiting.

Foto : Depositphotos